De Nederlandse land- en tuinbouw is al decennialang intensief bezig om de impact op milieu en klimaat terug te dringen. De sector heeft de emissies van broeikasgassen, stikstofverbindingen, fosfaat, pesticiden en fijnstof sinds 1990 met percentages tussen 20% en 70% verminderd. Toch blijft de druk op bodem, water, lucht en biodiversiteit hoog en staan nieuwe aangescherpte doelstellingen voor de deur. Volgens het rapport moet de uitstoot in de komende vijf tot tien jaar met nog eens 20 tot 40% omlaag, afhankelijk van de stof. Het regeerakkoord en het conceptlandbouwakkoord schetsen daarom een mix van technologische innovaties, extensivering, natuurinclusieve landbouw en in de veehouderij een krimp van de veestapel met 25 tot 30 procent. Voor akkerbouwers en tuinders zijn bufferstroken, rustgewassen en precisietechnieken belangrijk, terwijl de glastuinbouw inzet op geavanceerde energietechnologieën.
De publicatie bestaat uit vier afzonderlijke artikelen die samen een verdiepend beeld schetsen van de landbouwtransitie. Het eerste artikel, ‘Landbouwtransitie: doelenbeleid nog niet binnen bereik’, belicht de overgang van een middelen- naar een doelenbeleid en de uitdagingen bij het meten en handhaven van duurzaamheidsdoelen. Het tweede artikel, ‘Landbouwtransitie: niet eenvoudig om consument te laten meebetalen aan verduurzaming’, verkent verschillende beloningsmodellen en de rol van de consument in het financieren van de transitie. Het derde artikel, ‘Landbouwtransitie: de bijdrage van neveninkomsten’, laat zien hoe nevenactiviteiten zoals zorglandbouw en energieproductie het verdienmodel van agrariërs kunnen versterken en zo helpen bij de omschakeling naar duurzame landbouw. Het vierde artikel, ‘Landbouwtransitie: de krimpende milieugebruiksruimte vraagt verdere aanpassingen’, beschrijft hoe de beschikbare milieuruimte beperkter wordt en welke maatregelen nodig zijn om binnen de grenzen te blijven.
De diagrammen op pagina 28 en 30 laten duidelijk zien welke sectoren het meest bijdragen aan de uitstoot per emissiecategorie. Grondgebonden veehouderij blijkt de grootste bron van nutriënten en broeikasgassen, terwijl akkerbouw en tuinbouw samen veruit het meeste pesticidengebruik voor hun rekening nemen. Daarnaast maakt het rapport helder dat de kringlooplandbouw als systeem steeds belangrijker wordt. Voer-mestkringlopen en uitruil van grond tussen sectoren kunnen helpen de milieubelasting verder te beperken. Toch is het gebrek aan zekerheid over de exacte milieugebruiksruimte per bedrijf nog een groot knelpunt, wat investeringen in nieuwe stallen of andere maatregelen kan vertragen.
In de toekomst zal de afhankelijkheid tussen sectoren verder toenemen. Voor veehouders betekent dit onder andere een betere afstemming van het voeraanbod met de beschikbare mestafzet en beschikbare grond. Voor akkerbouw en vollegrondstuinbouw betekent het een sterker regionaal bouwplan en minder ruimte voor chemische correctie achteraf. De figuren op pagina 31 tonen dat de reducties per stof nog niet genoeg zijn om de waterkwaliteit (Kaderrichtlijn Water) en natuurdoelen (Natura2000) te halen. Tegelijkertijd stijgt de druk op waterbeschikbaarheid door klimaatverandering, waardoor droogte-extensie en bufferstroken extra relevant worden.
De beleidsfocus verschuift ook richting regeneratieve landbouw. Dit vraagt een fundamentele herziening van verdienmodellen en investeringen in technologie. Bovendien spelen consumenten, overheden en ketenpartijen elk een rol in het realiseren van de doelen. Hoewel de Nederlandse emissies per product een stuk lager zijn dan in andere EU-landen, blijven de absolute emissies per hectare hoog. Daarmee blijft de transitie naar een duurzamere landbouw voor veel bedrijven een zoektocht tussen haalbaarheid, technologie en veranderende regelgeving.