Deze publicatie onderzoekt het vermogen van de Vlaamse economie om werkgelegenheid te scheppen. Uitgangspunt is de vaststelling dat vanuit verschillende hoeken twijfels zijn geuit of de Vlaamse economie voldoende in staat is de economische groei in banen om te zetten. Vaak wordt dit toegeschreven aan de weinig dynamische sectorale structuur.
De publicatie bestudeert de “arbeidsintensiteit van de groei” die wordt gedefinieerd als de toegevoegde waarde-elasticiteit van de werkgelegenheid. Hieronder wordt verstaan de verhouding van de werkgelegenheidsgroei tot de groei van de toegevoegde waarde. Deze arbeidsintensiteit ligt voor de periode 1980-2007 voor Vlaanderen op 0,3 dit is dezelfde waarde als voor de EU-15. Van de buurlanden doet alleen Nederland beter met een waarde van 0,5. Het arbeidscheppend vermogen van Vlaanderen staat dus op hetzelfde niveau als dat van de EU-15.
De hoogste waarden in Vlaanderen zijn te vinden in de dienstensectoren. De niet-verhandelbare diensten kennen een matige, maar positieve, arbeidsintensiteit. Een negatieve arbeidsintensiteit is te vinden in de bedrijfstakken landbouw, en in mindere mate in de verwerkende nijverheid en bouw. Hier ging de groei van de toegevoegde waarde gepaard met een daling van de werkgelegenheid. Vlaanderen doet het in vergelijking met de EU-15 vooral beter in de verwerkende nijverheid en de landbouw, al gaat het hier telkens nog over negatieve waarden. In de marktdiensten zijn de Vlaamse en Europese waarden nagenoeg gelijk. In de bedrijfstakken bouw en energie liggen de Vlaamse arbeidsintensiteiten lager dan in de EU-15. Dit geldt ook voor de niet-verhandelbare diensten., al ligt de waarde in de directe buurlanden lager.
In deze publicatie werd nagegaan of het Vlaamse Gewest meer banen zou hebben gecreëerd mits het de sectorale arbeidsintensiteiten van de buurlanden zou hebben gehad. Deze hypothetische resultaten zijn duidelijk minder goed dan de waargenomen werkgelegenheidsgroei. Met toepassing van de arbeidsintensiteiten van Nederland zouden iets betere resultaten worden bereikt. Vooral in de verwerkende nijverheid en in mindere mate de marktdiensten ligt de waargenomen werkgelegenheidstoename hoger dan de hypothetische waarden. In de niet-verhandelbare diensten zijn de hypothetische resultaten beter.
In een multivariate regressie van de arbeidsintensiteit in het Vlaamse Gewest naar een aantal potentiële determinanten (investeringen, loonkosten per eenheid product, niveau van TW en werkgelegenheid, tertiairiseringsgraad en arbeidsproductiviteit), blijken alleen de loonkosten per eenheid product een verklarende variabele te zijn: hogere loonkosten per eenheid product hebben geleid tot een lagere arbeidsintensiteit.