Deze OECD-policy paper gaat in op de vraag waarom sommige regio’s, steden of gemeenten zich succesvol weten aan te passen aan economische, sociale of technologische veranderingen, terwijl andere achterop raken. De centrale these is dat lokaal leiderschap — door individuen én instituties — vaak het ontbrekende puzzelstuk is dat bepaalt of een gebied een neerwaartse spiraal doorbreekt of net vastloopt in stilstand.
Het rapport definieert plaatselijke transformatie als het proces waarbij de identiteit en het ontwikkelingspad van een plek bewust worden hertekend. Het is dus meer dan structurele factoren zoals infrastructuur of innovatiecapaciteit; het gaat ook om de ‘zachte’ factoren zoals leiderschap, samenwerking en gemeenschapszin.
De studie schetst eerst een breed landschap van wie lokaal leiderschap kan opnemen:
- Lokale overheden (politieke leiders zoals burgemeesters, schepenen en gemeentelijke ambtenaren) spelen een formele en vaak zichtbare rol, met hun mandaat en netwerken.
- Bedrijfsleven kan via ondernemerschap, investeringen en innovatie cruciaal bijdragen, maar het risico bestaat dat eigenbelang het algemeen belang overstemt.
- Economische ontwikkelingsorganisaties (bijv. streekontwikkelingsagentschappen) bundelen vaak publieke en private belangen en kunnen een structurele motor zijn.
- Burgergroepen en sociale economie brengen lokale kennis en netwerken in, mobiliseren vrijwilligers en vertegenwoordigen vaak kwetsbare groepen, maar worstelen soms met financiële continuïteit.
- Hogeronderwijsinstellingen hebben als ‘anchor institutions’ een rol in talentontwikkeling, kennisdeling en regionale netwerking, mits hun interne focus ook op lokale samenwerking ligt.
Het OECD-rapport benadrukt dat effectief lokaal leiderschap meestal geen individueel ‘heldenverhaal’ is, maar juist steunt op samenwerking en gezamenlijke sturing. Daarbij draait het om vier sleutelfuncties:
Verbinding maken met de plek: een goed leider begrijpt de identiteit, geschiedenis en noden van de gemeenschap.
Initiëren en onderhouden van samenwerking: bruggen slaan tussen sectoren, actoren en belangen is cruciaal om versnippering te vermijden.
Ontwikkelen van een gedeelde visie en strategie: dit vraagt niet alleen een plan, maar ook breed draagvlak.
Uitvoeren en aanpassen: leiders moeten momentum creëren met zichtbare successen, flexibel inspelen op crises en weten wanneer het tijd is de fakkel door te geven.
Doorheen de paper passeren internationale praktijkvoorbeelden die deze principes illustreren:
- Barranquilla (Colombia): daar herwon het lokale bestuur het vertrouwen na een financiële en sociale crisis door tastbare verbeteringen en nauwe samenwerking met bewoners en bedrijven.
- Malmö (Zweden): toonde hoe een stad een postindustrieel tijdperk ingaat door een breed gedragen ‘werk van visie’.
- Greater Manchester (VK): illustreert hoe politieke en ambtelijke leiders samen nationale beleidsruimte kunnen winnen via een ‘devolution deal’.
De analyse biedt ook waarschuwingen: gesloten, oligarchische netwerken kunnen verandering net tegenhouden, terwijl gebrek aan samenwerking of te veel focus op prestigeprojecten (‘vanity projects’) zelden duurzame impact oplevert.
Het rapport sluit af met beleidsimplicaties: hoe kunnen overheden en partners lokaal leiderschap versterken? Het antwoord ligt in investeren in leiderschapsontwikkeling, samenwerking faciliteren, belemmerende regelgeving wegwerken, financiële en institutionele ruimte geven én de effecten ervan monitoren. Zo ontstaat een leeromgeving waarin lokaal leiderschap niet afhangt van toeval, maar ingebed is in structuren en netwerken.